Abdij in het hart van de stad

Monasterium

De Zusters Clarissen – beter gekend als de Arme Klaren – verbleven in Roeselare van 1867 tot 2013. Ze vormden een contemplatieve gemeenschap, die zich toelegde op bidden en werken: ‘ora et labora’. Zij hebben ons een spiritueel mooi monasterium nagelaten, een abdij in het hart van de stad.

Midden in de abdij bevindt zich het pand. Het bestaat uit een rechthoekige pandtuin met daaromheen een pandgang. In de zuiderse landen is de pandgang open op de tuin, maar in het koude en vochtige noorden is dat meestal niet het geval. Ook in dit monasterium van de Arme Klaren is er zo’n pand.

Hart van de abdij

Het pand vormt het hart van de abdij. Het brengt alle functies bijeen. Vanuit het pand bereik je alle ruimtes die een rol spelen in het leven van de kloosterling: de eetzaal en de keuken, de kapittelzaal waar de gemeenschap samenkomt voor vorming en overleg, de gebedsruimtes van koor en kerk, de werkruimtes, de ontvangstruimtes voor het onthaal van de bezoekers, de toegang tot de slaapruimtes. Benedictijner monnik Benoît Standaert zegt dat het pand de overgang vormt van de ene activiteit naar de andere. Het pand is de plek om het vorige achter je te laten en je leeg te maken voor het volgende.

Spirituele ruimte

Maar de pandgang is niet enkel een verbinding tussen de verschillende activiteiten die zich in het klooster afspelen. De pandgang is ook een spirituele ruimte. Door de rust en de stilte die ervan uitgaat, is deze plek uitermate geschikt voor meditatie en gebed. Hoeveel uren zouden de zusters hier niet hebben rondgewandeld, verdiept in een inspirerend boek, hun brevier of rozenkrans biddend, gewoon zich openend voor God die in de stilte tot hen spreekt. Men noemt de pandgang ook wel eens ‘de eeuwige wandeling’, omdat je er kunt blijven in rondwandelen, steeds opnieuw en opnieuw.

Open op de hemel

In het midden bevindt zich de pandtuin. Zuster Katharina Michiels, die als trappistin leeft in de abdij van Brecht, zegt het zo: ‘het pand is gesloten op de aarde, maar open op de hemel. Het is een afgesloten gebied, een leegte die ruimte geeft.’ Voor anderen verwijst die leegte naar het Godsmysterie. Monniken en monialen zijn zoekers naar God. Hoe langer hun zoektocht duurt, hoe meer het besef groeit dat men staat voor een niet te doorgronden mysterie. God wordt steeds meer ‘een lege ruimte’, maar dan wel een lege ruimte die het leven vervult van licht en zin. De ‘lege ruimte’ van de pandtuin herinnert er ons elke dag aan dat we niet in de valkuil mogen trappen van het ‘weten’, maar dat we ons moeten bekwamen in het ‘vragen’ en het ‘zoeken’.